Deelname sport en bewegen door mensen met een beperking
De stand van zaken eind 2019
Samenvatting
Mensen met een beperking voldoen minder vaak aan de beweegrichtlijnen. Ook sporten, fietsen en wandelen ze minder vaak in hun vrije tijd dan mensen zonder beperking. Sinds 2001 zien we alleen bij wandelen een groei in deelname. Dit geldt zowel voor mensen met als zonder beperking. Dit blijkt uit een trendanalyse van de sport- en beweegdeelname van mensen met een beperking die het Mulier Instituut in samenwerking met het RIVM in 2021 heeft uitgevoerd.
Sport- en beweegdeelname varieert per type beperking: met name bij mensen met een motorische beperking is de sport- en beweegdeelname (erg) laag. Bij volwassenen met alleen een chronische aandoening komt de deelname in de buurt van mensen zonder beperking.
Sommige mensen hebben meerdere beperkingen. We zien dan doorgaans een (nog) lagere sport- en beweegdeelname. Wanneer naar dwarsverbanden met andere groepen met een beweegachterstand wordt gekeken, valt het opleidingsniveau op. Meer hoger opgeleiden met een beperking sporten wekelijks dan mensen met een lager opleidingsniveau zonder beperking.
Gezondheid belangrijk motief om te sporten en bewegen: de motieven om te sporten en bewegen verschillen niet wezenlijk voor mensen met of zonder beperking. Gezondheid gerelateerde redenen zijn voor beide groepen belangrijk. Mensen met een beperking noemen vaker belemmeringen, zoals pijn bij het bewegen.
Belangrijke bevindingen uit het onderzoek zijn:
- Van de volwassen bevolking heeft 10,5 procent een lichamelijke beperking, 35 procent een chronische aandoening en 6,5 procent een verstandelijke beperking (dit is inclusief mensen met een IQ tussen 70 en 85 die niet sociaal redzaam zijn).
- In 2019 voldoet 51 procent van de volwassenen aan de beweegrichtlijnen, tegen 27 procent van de mensen met een lichamelijke beperking (20% motorische beperking) en 44 procent van de mensen met een chronische aandoening. Van de mensen met zowel een lichamelijke beperking als een chronische aandoening is dat 23 procent.
- In 2019 beoefent 53 procent van de volwassenen wekelijks één of meer sporten, tegen 26 procent van de mensen met een lichamelijke beperking (23% motorische beperking) en 44 procent van de mensen met een chronische aandoening. Van de mensen met zowel een lichamelijke beperking als een chronische aandoening is dat 25 procent.
- Van de volwassenen met een lichamelijke beperking wandelt 60 procent wekelijks in de vrije tijd, 35 procent is een wekelijkse fietser en 15 procent doet wekelijks aan fitness/aerobics (2017-2019). Voor mensen met een chronische aandoening zijn deze percentages respectievelijk 70, 40 en 21. Voor mensen zonder beperking zijn deze percentages 70, 53 en 27.
- Van de mensen met een verstandelijke beperking heeft 90 procent in de afgelopen twaalf maanden aan één of meer sport- en/of beweegactiviteiten deelgenomen. Dit betreft zowel volwassenen als kinderen. Op wekelijkse basis sport een derde van de mensen met een verstandelijke beperking (33%).
Over het onderzoek: in dit rapport, dat is uitgevoerd met steun van het ministerie van VWS en in samenwerking met het RIVM, is in kaart gebracht hoeveel mensen met een beperking sporten en bewegen. Het rapport beschrijft de deelname tussen 2001 en 2019 van volwassenen met een lichamelijke beperking (visueel, auditief en motorisch) en/of een chronische aandoening. Daarnaast betreft het de deelname van volwassenen en kinderen met een verstandelijke beperking. Voor het rapport is gebruikt gemaakt van diverse bronnen, onder andere van het CBS. Centraal staat het onderzoek: Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor van het CBS in samenwerking met het RIVM.
Bekijk hier (aanvullende) tabellen van het RIVM.
Literatuurverwijzing: Dool, R. van den, Lindert, C. van, Berg, S. van den, & Wendel-Vos, G.C.W. (2022). Deelname sport en bewegen door mensen met een beperking: de stand van zaken eind 2019. Utrecht: Mulier Instituut.