Ga naar de inhoud

Back to the future

Wat heeft het programma ‘Meedoen alle jeugd door sport’ opgeleverd?

Samenvatting

Laat ik met de eerste vraag beginnen. Hoe ziet die bril van nu er eigenlijk uit? Die bril van nu heeft blauwe glazen, een strak, sober montuur en zoomt in op de kern van zaak. De sociale sector en de zorg liggen onder een vergrootglas. Alles moet met minder. Terwijl het meer moet opleveren. We kennen allemaal de turbotaal van deze tijd: eigen kracht, versterken van het sociale netwerk, de gemeente als budgethouder én regisseur en een vangnet voor de allerzwaksten. En we moeten vooral de civil society benutten! Allochtonen bestaan niet meer. Althans, dat begrip kom je niet meer tegen. De bedoelde bevolkingsgroepen in het beleid overigens ook niet. Wel vluchtelingen.

En alleen als 5 december nadert, breekt een discussie los die in de verte lijkt op de oude vertrouwde integratie/assimilatie/discriminatie-verhandelingen uit de jaren negentig. Maar toen was het niet de vraag óf we migranten konden ondersteunen, maar hoe. We kijken nu vooral zakelijk naar de sociale sector. De ideologie, voor zover die er is, heeft een liberale signatuur met een lichte zweem van nostalgie: "we moeten het weer zelf doen, onze eigen verantwoordelijkheid nemen, en onze handen uit de mouwen steken, als vrijwilliger en zorgverlener."

Vijf jaar na Meedoen!

Dit artikel is de laatste in een reeks van vijf over de erfenis van het programma ‘Meedoen Alle Jeugd door Sport’ (2006-2010). Vijf jaar na afloop van het vijfjarige programma, hebben we in vijf wekelijkse artikelen ‘Meedoen’-thema’s behandeld, bekeken vanuit de kennis van nu. In dit vijfde artikel blikt Eric Lagendijk, landelijk projectleider van het programma ‘Meedoen Alle Jeugd door Sport’, terug op het programma en de opbrengsten. Hij bekijkt de huidige ontwikkelingen door een “bril met blauwe glazen en een strak, sober montuur”.

 

Meedoen: efficiënt en effectief

Als we door deze bril naar ‘Meedoen…’ in het eerste decennium van deze eeuw kijken, dan valt op dat juist in die tijd het begrip ‘allochtoon’ niet langer mocht van de regering. Het moest vervangen worden door alle (als in: ‘alle kinderen’). Om precies te zijn: alle kinderen in een achterstandspositie. Het doel van het programma ‘Meedoen…’ was duidelijk geformuleerd: 15 procent hogere deelname van allochtone/alle jeugd bij 500 verenigingen in negen takken van sport in elf grote steden in vier jaar tijd. Daarmee wisten we precies in welke wijken en bij welke verenigingen we moesten zijn, in welke takken van sport.

De strategie was ook kernachtig: investeren in het netwerk van sportclub, school en bond. Een no-nonsense, noem het zakelijke aanpak. Immers: bonden zetten voor meerdere clubs tegelijk een wervingsmethodiek in, die tak van sport gericht was voor de te bereiken doelgroepen. Gemeenten boden hun netwerken van verenigingsondersteuners, accommodaties en scholen aan. 1 en 1 is 3. Het jeugdsportfonds en migrantenorganisaties deden de rest. Precies op maat. Met eigen kracht. De gemeente als regisseur. Geen los zand, maar efficiënt en effectief. Elf gemeenten boekten winst. Negen bonden waren succesvol. De 538 clubs boden 27.000 kinderen meer dan daarvoor onderdak. En daar was het toch ook allemaal om te doen. En er was bijvangst. De clubs zijn er niet alleen groter, maar ook sterker van geworden. Met meer en beter opgeleid sporttechnisch kader. Met een bestuur dat werkt vanuit een visie. En met partners om je heen waar je in de toekomst ook nog wat aan hebt.

Ontwikkeling van maatschappelijk bewustzijn

Als je door de bril van nu naar de 'Meedoen-clubs’ van toen kijkt, zie je dus een begin van maatschappelijk bewustzijn. Het bewustzijn dat sport meer kan zijn dan sport alleen, niet alleen op papier in een beleidsnota, maar op het sportveld, samen met schoolkinderen, met een migrantenclub en met de verenigingsconsulent van de gemeente of de bond. Ja, het kon. De sportclub maakte het waar: iedereen was welkom met het clubhuis als ontmoetingsplek voor de buurt.

En dat is precies waar we door de bestuursbril van nu op mikken: kwetsbare groepen aan ons binden, door middel van laagdrempelige verbanden van vrijwilligers. Dat is heel moeilijk om nieuw (vanuit het niets) op te zetten. De sport in Nederland toont aan dat die verbanden er al zijn en dat ze met een beetje goeie wil, goede ondersteuning, slimme samenwerkingsverbanden en vooral heel veel schouderklopjes, ook in staat zijn om iets extra's te doen, om anderen te helpen. Of, in de taal van nu, om het sociaal domein sterker te maken, weer van ons te laten zijn, en dus niet overgeleverd te zijn aan de (markt)grillen van de verzorgingsstaat – de staat die er in die zin al niet meer is.

Vertaald naar het hier en nu

En door de bril van toen…. hoe kijken we dan aan tegen de positie van sport in het heden? Bij de start van het project, in 2006, was het integratiedebat nog volop gaande. Geert Wilders zette de verhoudingen op scherp door de Nederlandse samenleving af te schilderen als naïef gastland, terwijl de islamisering in zijn ogen dreigend om zich heen greep. De Wmo stond nog grotendeels in de kinderschoenen. Zorg en welzijn waren gescheiden circuits, de jeugdzorg was regionaal verankerd en de sportsector was en bleef een lokale aangelegenheid waar het Rijk eens in de vier jaar een landelijk programma overheen uitstrooide. En we spreken van 2006, 2007, 2008 …. ai! En toen kwam de bankencrisis, de financiële crisis, de bezuinigingen bij de overheid, de vluchtelingencrisis. Die zagen we toen niet aankomen.

Als we dat vertalen naar het hier en nu, dan zijn de omstandigheden weliswaar een stuk minder gunstig dan de hoogtijdagen van toen, maar de positionering van sport in het krachtenveld op lokaal niveau is daarentegen heel wat kansrijker. Waarmee nog niet is gezegd dat die nu ook beter wordt benut. Sterker nog, je zou de Cruyffiaanse stelling kunnen verdedigen dat de sport zijn betere positie op lokaal niveau van nu minder goed benut dan zijn zwakkere positie van toen. Geld speelt daarin een rol, maar ook sportbeleid. En handig kunnen verbinden. Ten tijde van ‘Meedoen…’ kwamen programma's tot stand waarin sportbeleid, jeugdzorg en grote stedenbeleid (integratie) zaken met elkaar deden. Daardoor kwamen coalities tot stand op lokaal en regionaal niveau tussen gemeenten, bonden, sportaanbieders en jeugdzorgorganisaties. Die bleken een verschil te maken. Ná ‘Meedoen…’ – dus vanaf 2010 – brokkelden deze coalities af, een gevolg van tijdelijke subsidierelaties zonder agendasetting op de langere termijn.

De gemeenten aan zet

Maar nu zijn gemeenten zelf aan zet. Zij beschikken niet alleen over sportbudget, maar ook over de Wmo-gelden en hebben verantwoordelijkheid over de jeugdzorg. Bovendien zijn ze de belangrijkste uitvoerder van de participatiewet. Daarmee hebben gemeenten de touwtjes in handen voor het gehele sociale domein. Dat is de gedroomde positie voor sport. Als sport daadwerkelijk de maatschappelijke betekenis heeft die alle lokale en landelijke nota's ademen, dan kunnen gemeenten sport in stelling brengen door slimme samenwerkingsverbanden te formeren met de zorg, met welzijn, met werkgevers en met het onderwijs. Richting sport. Zodat sport niet de vragende partij is, maar de bruid die gevraagd wordt. Mooier kun je het niet maken.

Meer over de auteur

Eric Lagendijk is consultant bij DSP-groep. Hij is te bereiken via: elagendijk@dsp-groep.nl.

Alle artikelen in deze reeks op een rijtje:

  1. Bestuurlijke vernieuwing: diversiteit is kracht
  2. De Nederlandse sportvereniging en ouders met een niet- Nederlandse achtergrond
  3. Een goed pedagogisch klimaat bij de sportvereniging
  4. Sociale marketing of jeugdsportmarketing?  
  5. Back to the future 

Literatuurverwijzing: Lagendijk, E., & Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) (2015). Back to the future: wat heeft het programma ‘Meedoen alle jeugd door sport’ opgeleverd?.